Actieve deelnemer

Een actieve deelnemer is een deelnemer die premie betaalt of waarvoor premie wordt betaald.

Actuariële premie

De actuariële premie is de zuivere premie die wiskundig gezien nodig is om een bepaald pensioen in te kopen. Er wordt gekeken naar hoe lang een pensioen naar verwachting zal moeten worden uitgekeerd en wat daarvan gefinancierd kan worden uit rente (of beleggingsopbrengsten). De actuariële premie kan men ook wel zien als de kostprijs van het pensioen. 

AOW

De AOW is de oudedagsvoorziening die wel als eerste pijler wordt aangeduid (zie Pensioenpijlers)

De AOW is een nationale minimumregeling. Het doel is om iedereen een minimum bestaan te garanderen. Niet meer en niet minder. De AOW is dus geen vetpot en heeft ook niet de bedoeling om dat te zijn. Wat het verleden van iemand ook geweest is, iedereen krijgt AOW. Of men in zijn leven nu veel of weinig verdiend heeft, voor een baas, voor zichzelf of helemaal niet gewerkt heeft maakt allemaal niet uit. Voor de AOW is iedereen gelijk. De enige eis die de AOW stelt is, dat iemand de laatste vijftig jaar in Nederland moet hebben gewoond. 

De AOW wordt gefinancierd door omslagfinanciering via de overheid. (Zie: Omslagfinanciering

Dat betekent, dat de AOW premie dus voor een belangrijk deel bepaald wordt door de verhouding tussen het aantal AOW-ers en het aantal werkenden. Doordat we met z’n allen steeds ouder werden (en worden) werd het aantal AOW-ers ten opzichte van het aantal werkenden steeds groter. Daardoor liep de AOW premie steeds verder op. Om dat te beteugelen is de AOW-gerechtigde leeftijd verhoogd.

AOW leeftijd

De AOW leeftijd is de leeftijd waarop de AOW ingaat. Die stijgt in de loop der jaren naarmate we met z’n allen ouder worden. De AOW leeftijd is vijf jaar tevoren vastgesteld. Deze ingangsleeftijden zijn al bekend:

 AOW-leeftijdMndBetreft personen geboren:
202066jaar4maandenna 31 augustus 1953 en voor 1 september 1954
202166jaar4maandenna 31 augustus 1954 en voor 1 september 1955
202266jaar7maandenna 31 augustus 1955 en voor 1 juni 1956
202366jaar10maandenna 31 mei 1956 en voor 1 maart 1957
202467jaar0maandenNa 28 februari 1957 en voor 1 januari 1958
202567jaar0maandenNa 31 december 1957 en voor 1 januari 1959

Voor de jaren daarna is de AOW leeftijd nog niet vastgesteld. Wel is er een formule afgesproken waarmee wordt berekend hoe de AOW leeftijd samenhangt met de levensverwachting. En er zijn berekeningen die een schatting maken hoe de levensverwachting zich in de toekomst zal ontwikkelen. Als we die combineren, dan ontstaat de volgende tabel, die natuurlijk niet formeel is vastgesteld maar een schatting bevat.

2025671-1-195831-12-1958
2026671-1-195931-12-1959
2027671-1-196031-12-1960
C202867+31-1-196130-9-1961
202967+31-10-196130-9-1962
203067+31-10-196230-9-1963
203167+61-10-196330-6-1964
203267+61-7-196430-6-1965
203367+61-7-196530-6-1966
203467+91-7-196631-3-1967
203567+91-4-196731-3-1968
203667+91-4-196831-3-1969
203767+91-4-196931-3-1970
2038681-4-197031-12-1970
2039681-1-197131-12-1971
2040681-1-197231-12-1972
204168+31-1-197330-9-1973
204268+31-10-197330-9-1974
204368+31-10-197430-9-1975
204468+61-10-197530-6-1976
204568+61-7-197630-6-1977
204668+61-7-197730-6-1978
204768+61-7-197830-6-1979
204868+91-7-197931-3-1980
204968+91-4-198031-3-1981
205068+91-4-198131-3-1982
2051691-4-198231-12-1982
2052691-1-198331-12-1983
2053691-1-198431-12-1984
2054691-1-198531-12-1985
205569+31-1-198630-9-1986
205669+31-10-198630-9-1987
205769+31-10-198730-9-1988
205869+31-10-198830-9-1989
205969+61-10-198930-6-1990
206069+61-7-199030-6-1991

(bron: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/pensioen/documenten/publicaties/2019/06/05/tabel-aow-leeftijden-obv-principeakkoord)

Casino pensioen

Rond 2010 werd voor het eerst gesproken over hervormingen van het pensioenstelsel, waarbij de nominale zekerheid (Zie Nominale aanspraak) zou worden opgegeven en het pensioen meer afhankelijk gemaakt zou worden van beleggingsopbrengsten. Tegenstanders van die onzekerheid bedachten toen het woord casino pensioen. Het geeft aan, dat pensioen (mede) afhankelijk is van een dosis geluk. 

Collectief pensioen

Het collectief pensioen is de oudedagsvoorziening die ook wel tweede pijler pensioen wordt genoemd (zie Pensioenpijlers). 

Het collectief pensioen is georganiseerd per bedrijf of bedrijfstak. De meeste pensioenen worden opgebouwd bij pensioenfondsen. Een minderheid wordt opgebouwd bij verzekeraars of Premie Pensioen Instellingen. De nationale pensioendiscussie gaat meestal alleen of grotendeels over pensioenen die bij pensioenfondsen worden opgebouwd. 

Collectieve pensioenen worden gefinancierd door zogenaamde kapitaaldekking. Dat betekent, dat je premie betaalt voor je eigen pensioen, dat wordt aangevuld met rente en beleggingsopbrengsten om later het pensioen uit te kunnen keren. 

Aan de andere kant is het nu ook weer geen spaarrekening. Pensioensparen gebeurt namelijk collectief. Zo worden de gespaarde gelden voor ouderdomspensioen van mensen die overlijden niet uitgekeerd aan nabestaanden, maar gebruikt om de ouderdomspensioenen van anderen te kunnen financieren. Zo moet er ook genoeg geld zijn voor het pensioen van iemand die 110 jaar oud wordt.  

Zo zijn er meer vormen van solidariteit binnen een pensioenregeling. 

De nationale pensioendiscussie gaat voor het belangrijkste deel over het collectieve pensioen. De discussie komt neer op twee hoofdvragen: Hoeveel en welke solidariteit willen we hebben? En hoe voorzichtig willen we met ons pensioen omgaan als we weten, dat hoe voorzichtiger hoe duurder het is?

Compensatie

In het pensioenakkoord is afgesproken om de doorsneesystematiek af te schaffen en over te gaan op degressieve opbouw (Zie Degressieve opbouw). Nu bouwt iedereen elk jaar een zelfde deel van zijn pensioen op (afgezien van salarisstijgingen). Bij degressieve opbouw bouwt iemand steeds minder pensioen op naarmate hij ouder wordt.

Nu zijn er miljoenen mensen die op de invoeringsdatum van het pensioenakkoord al aan een pensioenregeling deelnemen. Zij hebben in het verleden dus in een systeem gezeten waarin zij elk jaar qua percentage evenveel opbouwden en gaan over naar een systeem waarin zij elk jaar minder opbouwen. Dat betekent voor hen een achteruitgang. 

Rekenvoorbeeld: Iemand bouwt in negen jaar elk jaar een tientje pensioen op. Na negen jaar heeft hij dus 9 * € 10 = € 90 pensioen opgebouwd. Nu gaat hij over naar een systeem waarin hij het eerste jaar € 14, het tweede jaar € 13, het derde jaar € 12, …, het negende jaar € 6 op. Dan bouwt hij in totaal € 14 + € 13 + € 12 + € 11 + € 10 + € 9 + € 8 + € 7 + € 6 op. Ook dat is samen € 90. 

Echter, het nieuwe systeem wordt ingevoerd als hij er al vijf jaar heeft opzitten. Dan heeft hij in het verleden dus 5 * € 10 opgebouwd en gaat hij in de rest van de looptijd nog € 9 + € 8 + € 7 + € 6 opbouwen. Dan komt zijn totale pensioen dus op 5 * € 10 + € 9 + € 8 + € 7 + € 6 = € 80. Hij heeft dus een tientje minder opgebouwd. Terwijl hij hetzelfde betaald heeft.

Vaak wordt gedacht, dat dit probleem zich alleen voordoet bij mensen die op of over de helft van hun opbouw zitten. Maar dat is niet zo. Stel, dat het systeem wordt ingevoerd als iemand er twee jaar heeft opzitten. Dan heeft hij dus al 2 * € 10 opgebouwd. In het derde jaar bouwt hij geen € 10, maar € 12 op. Dat lijkt een vooruitgang. € 2 meer pensioen voor hetzelfde geld. Dat lijkt zo, maar dat is niet zo. Want als we kijken naar waar zijn pensioen aan het eind van de rit uitkomt, dan blijkt dat 2 * € 10 + € 12 + € 11 + € 10 + € 9 + € 8 + € 7 + € 6 = € 83. Dat is weliswaar € 3 meer dan iemand die halverwege zat, maar nog altijd € 7 minder dan hij eerst had. Zo heeft iedereen die op het moment van overstappen deelneemt aan een regeling nadeel van de overstap.

Voor de allerjongste deelnemers zal dit gecompenseerd worden door het feit, dat hun premie gemiddeld langer rendement kan opleveren, wat hen voor dezelfde premie juist een hoger pensioen oplevert. Maar voor een belangrijk deel van de deelnemers zal de overgang naar een degressief systeem een achteruitgang betekenen. 

Afgaande op de geluiden ziet het er naar uit, dat voor deze achteruitgang wel een vorm van compensatie gaat komen. Maar of die compensatie volledig zal zijn of slechts gedeeltelijk is nog onduidelijk. Hoe de compensatie eruit gaat zien is ook nog niet bekend. Waar het geld vandaan moet komen om al die compensatie te betalen is nog de vraag. 

DB pensioen

In hoofdlijnen geldt bij pensioen de formule: Premie + Rente (opbrengst beleggingen)= Pensioenuitkering. De rente is daarbij een onzekere factor; mede afhankelijk van hoe lang er rendement gegenereerd kan worden. Bij het toezeggen van een pensioen kan men dan kiezen tussen het vastzetten van de pensioenuitkering en berekenen hoeveel premie daarvoor nodig is, of het vastzetten van de premie en de pensioenuitkering laten afhangen van de uitkomst van de formule. 

Een DB pensioen is een pensioen waarbij voor het eerste is gekozen. DB staat voor Defined Benefit, oftewel gedefinieerde uitkering. Een ander woord is ook wel salaris-diensttijd-pensioen: het pensioen dat men ontvangt kan men afleiden uit de diensttijd en het daarbij behorende salaris.  

DC pensioen

In hoofdlijnen geldt bij pensioen de formule: Premie + Rente (opbrengst beleggingen)= Pensioenuitkering. De rente is daarbij een onzekere factor; mede afhankelijk van hoe lang er rendement gegenereerd kan worden. Bij het toezeggen van een pensioen kan men dan kiezen tussen het vastzetten van de pensioenuitkering en berekenen hoeveel premie daarvoor nodig is, of het vastzetten van de premie en de pensioenuitkering laten afhangen van de uitkomst van de formule. 

Een DC pensioen is een pensioen waarbij voor het tweede is gekozen. DC staat voor Defined Contribution, oftewel gedefinieerde bijdrage. In een DC regeling wordt er toegezegd hoeveel premie er betaald wordt en wordt het pensioen afgeleid uit wat die premies hebben opgeleverd. 

Bij een zuiver DC pensioen is er geen rekenrente. Er hoeft namelijk niet naar een bepaald pensioen toe gerekend te worden; er komt uit wat eruit komt.

Zo wordt er tot aan de pensioendatum gespaard voor het pensioen. In principe wordt er op de pensioendatum voor het opgespaarde geld een pensioen ingekocht. Dat klinkt spannender dan het is. Het betekent, dat er gekeken wordt hoe lang iemand statistisch nog te leven heeft. Met andere woorden: over hoeveel jaren de opgespaarde pot moet worden uitgesmeerd. Met andere woorden: hoe hoog het jaarlijkse pensioen kan zijn. 

In de praktijk ligt het iets ingewikkelder. Want door precies op de pensioendatum in te kopen is het pensioen voor de rest van iemands leven wel erg afhankelijk van de koers op één dag. En je zult maar net na de beursval in de coronacrisis met pensioen gaan. Daarom wordt dit inkopen vaan gespreid over een bepaalde periode gedaan. 

Degressieve opbouw

De doorsneesystematiek, waarbij jongeren een groter deel van de kostprijs van hun pensioen betalen dan ouderen wordt als probleem gezien. Dat kun je op twee manieren oplossen: oudere werknemers gaan meer betalen of oudere werknemers krijgen minder. Degressieve opbouw is de keuze voor het laatste. Iedereen blijft dezelfde pensioenpremie betalen, maar ouderen krijgen daar minder voor dan jongeren. 

Dekkingsgraad

Een pensioenfonds berekent maandelijks hoeveel geld zij nodig heeft om de pensioenverplichtingen na te komen. Dat doet zij op basis van de meest actuele actuariële grondslagen, oftewel de meest actuele inzichten over rente, sterfte etc. Vooral het standpunt over rente, oftewel de rekenrente, verandert maandelijks.  Vervolgens kijkt zij naar hoeveel geld er daadwerkelijk in kas is. Die twee worden op elkaar gedeeld en de uitkomst heet de dekkingsgraad van het fonds. Bij een dekkingsgraad van 100% heeft een fonds precies genoeg geld in kas om de pensioenen uit te keren. Bij een dekkingsgraad boven de 100% heeft een fonds meer dan voldoende geld en bij een dekkingsgraad onder de 100% heeft een fonds een tekort.

Doorsneepremie / doorsneesystematiek

Pensioen wordt opgebouwd uit premie en het rendement daarop. Hoe langer geld kan worden weggezet, hoe meer rendement er gemaakt kan worden. Daarom is het inkopen van een bepaalde pensioenuitkering voor iemand van 25 goedkoper dan voor iemand van 55. Verschillende pensioenuitvoerders, zoals verzekeraars, vragen dan ook meer premie aan iemand van 55 dan aan iemand van 25. 

Maar niet alle pensioenuitvoerders doen dat. Er zijn ook pensioenuitvoerders, waaronder de grootste, die voor alle deelnemers ongeacht de leeftijd procentueel dezelfde premie vragen. Dat heet de doorsneepremie of de doorsneesystematiek.

Nu zijn er mensen die dat niet eerlijk vinden. Er wordt gezegd, dat jongeren hiermee voor ouderen betalen. 

Feitelijk is dat niet juist. De premie wordt namelijk betaald door werknemers en werkgevers samen. De premie die werknemers zelf betalen is minder dan de premie die nodig is om hun eigen pensioen in te kopen. Om het pensioen te kunnen inkopen moet er geld van de werkgever bij. Dat geldt voor jong en dat geld voor oud. Wel is het zo, dat jonge werknemers een groter percentage van de benodigde pensioenpremie betalen dan oude werknemers.

De suggestie, dat jong betaalt voor oud wordt zo belangrijk gevonden, dat het een van de belangrijkste onderdelen is van het pensioenakkoord. Overigens is de solidariteit tussen generaties de enige solidariteit die als probleem wordt gezien. Zo leven vrouwen bijvoorbeeld langer dan mannen en genieten zij dus langer van het pensioen waarvoor ze dezelfde premie betalen. Dat wordt niet als probleem gezien.

FTK (Financieel Toetsings Kader)

Het FTK is de set van regels waarop de wetgeving rondom pensioenen en pensioenfondsen sinds 2007 is gebaseerd. Het is een set regels om de nominale aanspraken (zie aldaar) van deelnemers te beschermen tegen korten. 

Franchise

Het tweede pijler pensioen moet zorgen van een inkomen op een bepaald niveau na pensionering. Dat niveau is op een of andere manier afhankelijk van het salaris van iemand over de jaren heen. 

Nu wordt een basis voor dit inkomen al gelegd door de AOW. 

Daarom wordt er in elke pensioenregeling een bepaald deel van het salaris (een vast bedrag) aangewezen als de basis voor het pensioen dat nu al door de AOW wordt verzorgd. Voor dat deel is in de AOW al gezorgd; dat salaris hoeft dus niet mee te doen in de pensioenregeling. Dat deel van het salaris heet franchise.

In elke regeling wordt die franchise dus van het salaris afgetrokken. Het verschil is het pensioengevend salaris en over dat salaris wordt pensioen opgebouwd

Indexatie

Indexatie is verhoging van het pensioen, bijvoorbeeld om de inflatie te compenseren.

Korten pensioenen

Korten van pensioenen betekent het verlagen van pensioenen als gevolg van de financiële positie van een pensioenfonds. Soms wordt gedacht, dat dit alleen over ingegane pensioenen gaat, maar het betreft evenzeer de opgebouwde aanspraken van nog niet ingegane pensioenen. 

In het huidige stelsel zijn pensioenen beschermd tegen korten. Kritiek daarop is, dat die bescherming duur is en bovendien niet goed werkt.

Daarom is in het pensioenakkoord afgesproken om die bescherming dan maar af te schaffen. Daardoor zullen pensioenen vaker gekort gaan worden.

In ROL pensioenen is er juist voor gekozen om die bescherming te repareren. Bovendien is er een nieuwe manier bedacht om dat te doen, waardoor het een stuk minder duur is. 

Kapitaaldekking

Kapitaaldekking is een manier van financieren van pensioen, waarbij degene die premie betaalt ook degene is die de uitkering geniet. Iemand (werkgever en/of werknemer) betaalt premie, die premie wordt belegd en verhoogd met beleggingsopbrengsten en na de nodige jaren worden daaruit de uitkeringen betaald. 

Langlevenrisico

Pensioenen worden levenslang uitgekeerd. Dat betekent dat het belangrijk is om te weten hoe lang iemand naar verwachting zal leven. Als iemand langer leeft dan verwacht, dan moeten er meer uitkeringen gedaan worden dan waarvoor premie is betaald en lijdt het fonds dus verlies. Dat noemen we het langlevenrisico. 

Nu is dat voor één persoon nog niet zo’n probleem, maar het is wel een probleem, dat we allemaal steeds langer leven. 

Daarom werken pensioenfondsen sinds 2012 met een zogenaamde generatietafel. Dat is een sterftetafel, oftewel een statistische inschatting hoe lang deelnemers nog zullen leven, die rekening houdt met langer leven in de toekomst. Door die generatietafel kan nu goed worden ingeschat hoe lang uitkeringen kunnen duren. Generatietafels daarna (2014, 2016 en 2018) hebben dan ook laten zien, dat er soms een bijstelling naar boven en soms een bijstelling naar beneden is. 

Life cycle beleggen

Onder het pensioenakkoord gaan deelnemers meer risico lopen over de beleggingen van hun pensioen. Nu kunnen jonge deelnemers dat wel hebben. Beleggingen met meer risico leveren ook een hoger verwacht rendement op. Over de vele jaren die zij nog te gaan hebben naar hun pensioen middelt dat risico wel uit en is het hogere verwachte rendement aantrekkelijk. Voor oudere deelnemers ligt dat anders. Begin 2020 zijn de beurzen als gevolg van het corona virus tientallen procenten achteruit gegaan. Als het pensioen daarvan afhankelijk zou zijn, dan zouden ook pensioenen tientallen procenten achteruit gaan. Gepensioneerden en mensen die vlak voor hun pensioen zitten kunnen dat risico niet dragen. 

Daarom is er een vorm van beleggen bedacht die daarmee rekening houdt: life cycle beleggen. Bij life cycle beleggen wordt er veel in aandelen belegd als men jong is en minder naarmate men ouder wordt. 

Nominale aanspraak

De nominale aanspraak is de pensioenaanspraak in euro’s. 

In de meeste pensioenregelingen is de nominale aanspraak helder geformuleerd. U krijgt op die en die datum dat bedrag aan pensioen. 

Het huidige stelsel is gericht op bescherming van de nominale aanspraken. Daarop is de inmiddels breed gedragen kritiek, dat een nominale aanspraak niets zegt over hoeveel je tegen die tijd voor dat bedrag kunt kopen. Zeker voor jonge deelnemers zou een euro na hun pensionering wel eens minder dan de helft waard kunnen zijn als nu. 

Omslagfinanciering

Omslagfinanciering (of omslagstelsel) is een manier van financieren van pensioen, waarbij degene die premie betaalt een ander is dan degene die uitkering geniet. Iemand betaalt premie, die premie wordt onmiddellijk gebruikt om de uitkering van iemand anders te financieren. In Nederland is dat van toepassing op de AOW. Er wordt dus niet gespaard voor de AOW-uitkering. 

Rekenvoorbeeld: er zijn 5 AOW -ers en 50 werkenden. Iedere AOW -er ontvangt € 100. De totale uitgaven zijn € 500 (= 5 AOW-ers * € 100) dus de werkenden betalen allemaal een tientje ( = € 500 / 50 werkenden).

De AOW premie wordt dus voor een belangrijk deel bepaald door de verhouding tussen het aantal AOW-ers en het aantal werkenden. 

Pech- en gelukgeneraties

Tegenstanders van het onzekere pensioengebruiken de term pech- en gelukgeneraties om hun tegenzin te onderstrepen. De situatie begin 2020 kan dit begrip goed illustreren. Daarbij gaat men uit van een pensioen dat deels gebaseerd is op het rendement op aandelen. Iemand die op 1 januari 2020 vanuit een bepaalde aandelenportefeuille een pensioen aankoopt, krijgt daar een bepaald pensioen voor. Iemand in dezelfde omstandigheden, maar drie maanden jonger, heeft een heel ander plaatje. Die verkoopt de aandelen op 1 april 2020 en dan is de koers enkele tientallen procenten gezakt. De tweede persoon heeft dan levenslang een pensioen dat tientallen procenten lager is. De eerste noemen we dan de gelukgeneratie; degenen die een paar maanden jonger zijn vormen de pechgeneratie.

Natuurlijk is dit een extreem voorbeeld. Niemand wil deelnemers dit enorme risico laten lopen. Daarom zijn er binnen het pensioenakkoord maatregelen bedacht om dit effect te dempen. Zoals zo vlak voor de pensioendatum niet meer zo vol in aandelen beleggen. Daarmee wordt dit effect flink gedempt. Maar het wordt niet weggenomen. 

Onder ROL Pensioen is er helemaal geen sprake van pech- en geluk generaties. Onder ROL Pensioenfondsen wordt dit effect uitgemiddeld over de tijd en gespreid over alle deelnemers.

Pensioenpijlers

De oudedagsvoorziening in Nederland bestaat uit drie pijlers. 

De eerste pijler is de AOW. De AOW moet voor iedereen een minimuminkomen garanderen. Daarom maakt het voor de AOW niet of iemand in zijn leven gewerkt heeft. DE AOW wordt verzorgd door de overheid.

De tweede pijler is het collectief pensioen. Het collectief pensioen moet ervoor zorgen, dat iemand na pensionering ongeveer zo kan doorleven als voor pensionering.  Daarom is pensioen altijd op een of andere manier gekoppeld aan het salaris. Het collectief pensioen wordt via de werkgever verzorgd door pensioenuitvoerders. Meestal gaat het om pensioenfondsen, maar een minderheid wordt verzorgd door Pensioenverzekeraars of Premie Pensioen Instellingen (PPI’s). Hoewel de meeste mensen wel een vorm van collectief pensioen hebben, is dat niet verplicht. Er zijn dus ook mensen zonder collectief pensioen. 

De derde pijler wordt gevormd door individuele lijfrenten. Dat zijn oudedagsvoorzieningen die ieder voor zich kan treffen.

Premiedekkingsgraad

Een van de vreemde regels binnen de huidige regelgeving, het FTK, is, dat de veronderstellingen waarop men baseert hoeveel premie er nodig is om een bepaalde pensioentoezegging te financieren heel anders zijn dan de veronderstellingen waarop men baseert hoeveel geld een fonds in kas moet hebben om diezelfde pensioentoezegging na te komen. 

Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren, dat er € 70 premie wordt betaald voor een bepaalde pensioentoezegging. Die premie wordt volgens de regels voor het vaststellen van premies kostendekkend genoemd. Maar als de premie eenmaal betaald is moet het fonds berekenen hoeveel het nodig heeft om die pensioentoezegging ook daadwerkelijk na te komen. Dat moet het fonds op basis van andere regels doen en daar kan bijvoorbeeld € 100 uitkomen. In dit voorbeeld noemt men de verhouding € 70 / € 100 = 70% de premiedekkingsgraad. De premie is voor 70% dekkend voor de inkoop van de bijbehorende pensioenen. In dit voorbeeld lijdt het fonds € 30 verlies die ten koste gaat van de mogelijkheid om te indexeren of niet te hoeven korten. 

Rekenrente

Pensioen is een vorm van collectief sparen. Je betaalt premie aan je pensioenfonds (of verzekeraar, of andere pensioenuitvoerder). Die gaat die premies beleggen, waardoor de pensioenpot aangroeit. Na de pensioendatum wordt het geld dat dan in de pot zit gebruikt om de pensioenuitkeringen te doen. 

Het is iets ingewikkelder dan dat, omdat het fonds meer dan één deelnemer heeft, maar dit is wel het idee. 

Hoeveel premie je moet betalen om te komen tot een goed pensioen hangt af van het rendement dat er op de beleggingen gemaakt wordt. Dat rendement is natuurlijk niet bekend voor zovele jaren in de toekomst. Daarom maakt het fonds een inschatting van wat dat rendement zal zijn. Die inschatting heet de rekenrente. 

Elk jaar heeft het fonds beleggingsopbrengsten. Daarvan was de rekenrente al ingecalculeerd. Die wordt er dus vanaf gehaald voor de gecalculeerde opbouw van de pensioenpot. Wat overblijft is winst voor het fonds.  Is de beleggingsopbrengst minder dan de rekenrente, dan is er dus verlies.

Als de rekenrente hoog is, wordt er dus gerekend op veel inkomsten uit rente en beleggingen. Dan is er dus minder premie nodig om hetzelfde pensioen te kunnen bereiken. Maar als de rekenrente hoog is, dan zal in de toekomst de kans dat het werkelijke rendement op beleggingen die verwachting waar maakt is kleiner worden. Een hoge rekenrente betekent dus minder kans op winst in de toekomst.

Als de rekenrente laag is, dan is het natuurlijk net andersom.

Nu maakt een fonds een inschatting over de toekomstige beleggingsopbrengsten niet voor de eeuwigheid. Er kunnen redenen zijn om die inschatting (lees: de rekenrente) te veranderen. Als de inschatting voor de toekomst pessimistischer wordt, dan zakt dus de rekenrente. Maar dan zit er ineens niet meer voldoende geld in de pensioenpot. De pensioenpot zal dan moeten worden aangevuld. Maar er komt geen geld van buiten en dus zal het fonds de pensioenpot uit eigen middelen moeten aanvullen. Het fonds maakt dan verlies. 

Bij een verschuiving naar een optimistischere inschatting is alles natuurlijk precies andersom.

Nu is in de hele pensioenberekening geen rekening gehouden met indexatie (verhoging van pensioen ter compensatie van inflatie) in de toekomst. Om die indexatie toch te kunnen bieden moet een fonds winst maken. Uit die winst, of de gemiddelde winst over een aantal jaren. 

Er zijn verschillende manieren om de rekenrente te bepalen. Een fonds is daar niet vrij in; één van die manieren is wettelijk vastgelegd.

Rekenrente – Huidige wetgeving

De redenering van de wetgever is: de pensioenen zijn toegezegd en dus moet je ook kiezen voor een rekenrente die je met zekerheid kunt maken. Dat is de zogenaamde risicovrije rente. Die rente wordt elke maand vastgesteld en dus moet een fonds elke maand haar rekenrente aanpassen en maakt een fonds elke maand winst of verlies op die aanpassing van de rekenrente. En in de loop van de laatste tien jaren is de grote lijn naar beneden geweest. Daardoor hebben fondsen forse verliezen geleden op het aanpassen van de rekenrente. Die verliezen overschaduwden de winsten uit de werkelijke rendementen volledig. Daardoor was er geen ruimte om te indexeren en is zelfs het kunnen nakomen van de toegezegde pensioenen in gevaar gekomen. 

Rekenrente – Alternatieve ideeën

Nu zijn er tegengeluiden met een andere mening. Die zeggen: kijk naar het beleggingsrendement dat het fonds de afgelopen jaren gemaakt heeft. Dat is elk jaar fors meer dan de wettelijke rekenrente. Dan mag je voor de toekomst ook wel wat optimistischer zijn. Door die wat optimistischer kijk op de toekomst wordt de rekenrente hoger en met die verhoging maakt een fonds in een klap een forse winst. Die winst kan gebruikt worden om de komende jaren te indexeren.

Rekenrente – ROL Pensioenfondsen

In de ROL gaat het weer anders. In de rol kijken we naar de beleggingen die het fonds daadwerkelijk heeft. Zijn dat vastrentende waarden (beleggingen waarop een vaste rente is afgesproken, zoals obligaties en hypotheken), dan weet je precies hoeveel je kunt verwachten en dan mag je daar ook op rekenen. Zijn dat zakelijke waarden (onzekere beleggingen zoals aandelen), dan is de rekenrente dat rendement dat met een bepaalde zekerheid op zulke beleggingen gemaakt kan worden. Daarvoor zal een statistiek over vele jaren worden gebruikt.  

Slaper

Een slaper is iemand die wel pensioenrechten heeft, maar geen premie betaalt en ook nog geen pensioen geniet. Zo iemand heeft ooit bij het bedrijf of de bedrijfstak gewerkt waarop de regeling van toepassing is, maar doet dit nu niet meer. Ook heeft hij er niet voor gekozen om zijn pensioen over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder, zodat het nog steeds bij het oude fonds staat.

Waardeoverdracht

Een waardeoverdracht is een overdracht van pensioenrechten van de ene naar de andere pensioenuitvoerder. Dit kan makkelijk zijn om alle pensioenaanspraken bij één partij te hebben staan. Ook kan de ene pensioenuitvoerder een gunstiger indexatieregeling kennen dan de andere. Fondsen die een te groot tekort hebben mogen niet meewerken aan zo’n waardeoverdracht.