In het pensioenakkoord is afgesproken, dat het pensioen onzekerder moet worden. Door minder bescherming te bieden kan geld bespaard worden, dat kan worden ingezet voor snellere indexatie. Aan deze keuze liggen twee veronderstellingen ten grondslag. Ten eerste de veronderstelling, dat de onzekerheid in pensioenen niet erg is en ten tweede de veronderstelling, dat de keuze beloond zal worden met meer koopkrachtbehoud. Op beide veronderstellingen ga ik hieronder in.

Is het niet erg, dat pensioenen gekort worden?

In juni 2019 is het pensioenakkoord getekend, waarin werd gekozen voor het makkelijker kunnen korten van pensioenen. In november 2019 werd duidelijk, dat de eerste pensioenkorting na het pensioenakkoord er aan zat te komen. Die korting was weliswaar nog in een wat andere context dan in het pensioenakkoord, maar het was desalniettemin een korting. 

The proof of the pudding is in the eating, zeggen ze in het land aan de andere kant van de Noordzee. Met deze praktijkcasus zou duidelijk worden hoe Nederland zou reageren als er daadwerkelijk gekort zou gaan worden. En duidelijk werd het. De veronderstelling, dat Nederland schouderophalend zou reageren op de pensioenkorting werd bij lange na niet bewaarheid. Sterker, zelfs partijen die in juni 2019 nog door ondertekening van het pensioenakkoord vóór het makkelijker korten van pensioenen gestemd hadden, keerden zich nu het praktijk ging worden ineens tegen kortingen. 

Met  andere woorden: de keuze voor meer onzekerheid voor gepensioneerden is veel te gemakkelijk gemaakt. Zo lang het allemaal theorie was leek die neerwaartse kant van de keuze niet belangrijk. Maar als het zich dan daadwerkelijk voordoet, blijkt Nederland dit veel belangrijker te vinden dan gedacht.

En in november 2019 was het nog makkelijk om vooral oog te hebben voor de kansen die horen bij een onzeker pensioen. Maar met de coronacrisis wordt keerzijde van het nemen van risico’s pijnlijk duidelijk. De beurzen zijn flink onderuit gegaan en dan is het ineens een heel stuk minder comfortabel om te zeggen dat die resultaten direct in de pensioenen van gepensioneerden moeten doorwerken.

Gaat het pensioenakkoord voor koopkrachtbehoud zorgen?

Doel van de keuze voor onzekerheid is, dat het een koopkrachtiger pensioen dichterbij moet brengen. Gaat het pensioenakkoord dit realiseren?

Wat belooft het pensioenakkoord?

Om te beginnen is het belangrijk om goed te lezen wat het pensioenakkoord belooft. Het belooft een koopkrachtiger pensioen. Veel mensen lezen dat als een koopkrachtig pensioen, maar dat staat er dus niet. Pensioenen gaan onder het pensioenakkoord beter worden aangepast aan inflatie, maar of dat genoeg is (of zelfs maar in de buurt komt van genoeg), daarover doet het pensioenakkoord geen uitspraak. 

Dit is geen muggenzifterij over woordjes. Het hele akkoord ademt een sfeer van we-zien-wel-waar-het-schip-strandt uit. Die onduidelijkheid over wat er uit komt is ook zo bedoeld.

Daarmee blijft de vraag staan: gaat het pensioenakkoord de belofte waarmaken? 

Koopkrachtberekeningen

Samen met Henk Bets van Confident BV heb ik hierover berekeningen gemaakt. Het resultaat is te vinden in onderstaande grafiek:

In de grafiek is de verwachte koopkracht van een gepensioneerde in verschillende scenario’s te zien. De grijze lijn is de koopkracht van een nominaal pensioen. Voor veel fondsen is dat de lijn die voorlopig nog gevolgd wordt als het FTK gehandhaafd blijft. De blauwe lijn is de lijn van het pensioenakkoord. En de oranje lijn is de lijn van een koopkrachtig pensioen. 

In de grafiek is te zien, dat het pensioenakkoord gaat waarmaken wat het naar de letter belooft: de blauwe lijn ligt boven de grijze. Het verwachte pensioen is onder het pensioenakkoord inderdaad koopkrachtiger dan onder de huidige regelgeving, het FTK.

Maar in de grafiek is ook te zien, dat het pensioenakkoord niet gaat waarmaken wat veel mensen dènken dat het belooft.  De blauwe lijn blijft nog zo’n tien tot vijftien jaar dalen en komt dan zo’n tien tot vijftien procent onder de oranje lijn. Dat betekent, dat gepensioneerden de komende jaren nog koopkracht blijven inleveren en dat dit optelt tot materiële proporties. Midden jaren veertig prikt de blauwe lijn door de oranje; dat betekent, dat het nog twintig of dertig jaar duurt voordat die daling van de koopkracht hersteld zal zijn. 

Generatietoets 

Nu is vandaag de dag natuurlijk ook maar een willekeurig punt in de tijd. We kunnen de grafiek natuurlijk ook vijfentwintig jaar later laten starten. Dan zien we de blauwe en de oranje lijn vanaf hetzelfde punt starten, maar dan gaat de blauwe juist boven de oranje lopen.

Met andere woorden: mensen die over vijfentwintig jaar met pensioen gaan (en nu dus rond de veertig zijn) die kunnen op de pensioendatum ongeveer dezelfde koopkracht hebben als de huidige gepensioneerden, maar waar het de koopkracht van de huidige gepensioneerden de komende jaren zal krimpen, zien de gepensioneerden van dan hun koopkracht juist elk jaar stijgen. Het pensioenakkoord  pakt dus voor jongeren veel gunstiger uit dan voor ouderen. Men kan zich afvragen of het pensioenakkoord met deze resultaten de generatietoets zal doorstaan.

Life cycle

Nu is bovenstaande analyse gemaakt vanuit de open variant, Dat is de variant waarbij indexatie en korting voor iedereen op dezelfde manier wordt bepaald vanuit de dekkingsgraad van het fonds. Voor die variant is het makkelijk om snel door te rekenen wat de koopkracht gaat doen bij bepaalde startpunten en veronderstellingen.

Tegenwoordig doet echter steeds vaker de andere variant van het pensioenakkoord opgeld. Dat is de variant van individuele potjes met life cycle beleggen. Die variant wordt populair gemaakt door er de kreet “afschaffen van de rekenrente” aan te koppelen.

Bij life cycle beleggen wordt het risicoprofiel van de beleggingen afhankelijk gemaakt van de leeftijd van de deelnemer. Voor jonge deelnemers wordt een hoog risicoprofiel gekozen. Een hoog risicoprofiel leidt tot een hoog verwacht rendement. En jonge deelnemers hebben nog een lange tijd te gaan voor hun pensioen. In die lange tijd zal het risico uitmiddelen, waardoor het effect van het hoge rendement wint.

Oude deelnemers kunnen veel minder risico lopen. Je zou toch niet willen, dat een corona beursklap een ingegaan pensioen vol zou treffen. Voor oude deelnemers wordt daarom veel minder aanvallend belegd. De keerzijde is, dat er voor ouderen ook veel minder indexatiecapaciteit wordt gekweekt.

Op jonge leeftijd wordt dus wat meer indexatie dan nodig verdiend door risico te lopen en op oudere leeftijd wat minder. Gemiddeld komt dat uit op een goed pensioen, is de redenering. Dat hier naar een gemiddelde gekeken kan worden is gebaseerd op het uitgangspunt, dat iedereen een keer jong en een keer oud is. Opvallend genoeg is dat precies het uitgangspunt waar in de discussie over de doorsnee-systematiek zo krachtig afstand van wordt genomen.

En juist bij dit uitgangspunt gaat het hier fout. Want deelnemers die op het moment van ingang van het akkoord al (bijna) gepensioneerd zijn hebben de tijd waarin het geld verdiend moest worden gemist. Zij hebben alleen de periode waarin weinig risico gelopen kan worden en dus weinig indexatiecapaciteit gecreëerd kan worden.

Mensen die nu (bijna) gepensioneerd zijn kunnen wellicht nog wel iets aan indexatie tegemoet zien, maar bij life cycle beleggen dienen zij definitief afscheid te nemen van volledige indexatie oftewel van koopkrachtbehoud.

Verklaring

Hoe is het te verklaren, dat het pensioenakkoord voor jongeren zoveel beter uitpakt dan voor ouderen?

Er is gekozen om deelnemers risico te laten lopen over hun pensioen. Maar al te veel risico zou leiden tot een jojo-pensioen en dat is ook weer niet de bedoeling. Dus worden er maatregelen bedacht om dat risico weer te beperken.

Zo kan er gekozen worden voor lifecycle beleggen, waarbij er risicovoller belegd wordt naarmate de pensioendatum verder weg is. Voor jongeren wordt zo een hoger verwacht rendement bereikt dan voor ouderen.

Ook kan er gekozen worden om resultaten te spreiden over de tijd. Beleggingswinsten en –verliezen worden niet direct verwerkt in het pensioen, maar bijvoorbeeld gespreid over tien jaar. Veel pensioenfondsen zitten echter op dit moment op de nullijn of daar zelfs onder. Dat betekent, dat beleggingswinsten worden gedeeld et toekomstige jaren, maar dat daartegenover geen beleggingswinsten uit het verleden staan om dat te compenseren. De winsten die in de eerste jaren gemaakt worden, worden deels gebruikt om de pensioenen te verbeteren en deels om de financiële positie van het fonds te verbeteren, zodat in de toekomst de pensioenen verbeterd kunnen worden. Voor de huidige pensioenen betekent dit, dat de verwachte rendementen voorlopig maar gedeeltelijk ten goede komen aan de koopkracht. 

Disclaimer

 Onze berekening is maar een heel grove geweest, alleen om de situatie te schetsen. Daarom moet aan de trend in het verhaal meer waarde gehecht worden dan aan de exacte uitkomsten. 

Zo hebben we gerekend met één fictieve gepensioneerde die in 2020 met pensioen is en dat in 2060 nog steeds is. We hebben gerekend met een verwacht rendement en geen rekening gehouden met mee- en tegenvallers. Dit om de berekening eenvoudig te houden.

Verder hebben we geen rekening gehouden met eventuele kosten voor compensatie van de afschaffing van de doorsneesystematiek. Het is nog niet bekend hoe die compensatie gefinancierd gaat worden. Het zou kunnen, dat hiervoor beleggingswinsten gebruikt worden. Dat zou betekenen, dat beleggingsverliezen worden verwerkt in kortingen van pensioenen, terwijl beleggingswinsten deels afgeroomd worden voor de financiering van de compensatie. Dat heeft natuurlijk consequenties voor het verwachte pensioen.

Verder hebben wij gerekend met het zogenaamde open systeem. Dit is van de vormen van uitwerking van het akkoord die wij gezien hebben de meest solidaire. Er zijn ook ander systemen met een meer individuele insteek. Hoe individueler, hoe hoger het verwachte rendement voor jongeren en hoe lager het verwachte rendement voor ouderen. Voor andere keuzes zal de uitkomst dus wat grotere verschillen tussen generaties laten zien.

Met andere woorden: het is goed mogelijk, dat er in de uitwerking van het pensioenakkoord keuzes gemaakt gaan worden, waardoor de werkelijke verwachtingen ongunstiger zullen worden, dan de uitkomst van ons onderzoek. 

Conclusie

In het pensioenakkoord is het nadeel van de onzekerheid in pensioenen sterk onderschat en het voordeel sterk overschat. Per saldo mag daarom verwacht worden, dat het pensioenakkoord gaat teleurstellen.